Toen ik besloot om mijn HbA1C en Time in Range aan te pakken, ging al mijn aandacht naar zaken als voeding, beweging en aanpassen van ratio’s. Toch bleef ik vaak last hebben van ‘onverklaarbare’ pieken en dalen, tot ik achter de oorzaak kwam: insuline spuiten met een gebrekkige techniek. Zonde, want dit kun je in de meeste gevallen voorkomen. Met oog daarop deel ik in deze blog wat je absoluut wel én niet moet doen bij het injecteren van insuline, zodat jij de kans op hypo’s en hypers verkleint. 

Wees zeker van je bloedsuiker

We trappen af met een inkopper. Voordat je besluit insuline toe te dienen, moet je zeker zijn van je bloedsuiker. Twijfel je over wat je Freestyle Libre, Dexcom of vingerprik laat zien? Of ‘voel’ jij je anders ten opzichte van je bloedsuiker? Check het dan dubbel met een vingerprik. Niets is zo vervelend als een correctiedosering toedienen omdat jij dacht dat je aan de 11 mmol/l zat, maar in werkelijkheid zat je netjes aan de 5 mmol/l…

Gebruik altijd een nieuwe naald

In het verleden had ik een extreem slechte gewoonte om de naalden voor mijn insulinepennen na het prikken te laten zitten, en zo tot soms wel vier keer opnieuw te gebruiken. Waarom je dit absoluut niet moet doen? Zie hieronder.

Nadat je ook maar 1 keer een naald gebruikt, begint deze minder scherp te worden. Dit kan niet alleen ervoor zorgen dat je volgende injectie onverwacht veel meer pijn doet, maar het vergroot tevens de kans op infecties. Tot slot is er zelfs de mogelijkheid dat de naald de insulinedosering niet meer goed of volledig overbrengt, waardoor je kans op een hyper groter is.

Toen ik dit plaatje zag had ik mijn lesje in ieder geval geleerd: ik zorg nu bij elke injectie voor een nieuwe naald. Mocht jij dat nog niet doen, dan hoop ik dat dit nu verandert.

Overigens blijkt uit onderzoek de grootte van je naald ook belangrijk. Naalden van 4mm zijn het meest veilig voor zowel kinderen als volwassenen, waarbij de kans dat je een spier (en de insuline daardoor véél sneller werkt) raakt het kleinst is.

Test de naald voor gebruik

Deze heb je vast eens eerder gehoord, maar hij is o-zo belangrijk: test de naald voor gebruik. Spuit (minimaal) 2 eenheden insuline ‘de lucht in’ om te zien of de naald niet verstopt is. Er zijn momenten geweest dat ik onnodig een hyper kreeg of hierin bleef hangen omdat mijn dosering niet volledig doorkwam, wat met een simpel testje voorkomen kon worden.

Ontlucht de pen voor gebruik

Voordat je de insuline injecteert, moet je eerst de insulinepen ontluchten. Luchtbubbels in je dosering kunnen namelijk behoorlijk veel pijn doen. Door de naald te testen zoals hierboven, kun je deze eventuele luchtbubbels meteen verwijderen. Zorg hiervoor dat de pen met de naald naar boven gericht is, zodat de luchtbubbels naar boven gaan. Wanneer je dan de naald test, neem je de luchtbubbels meteen mee.

Check de insuline

Insuline kan zijn werking verliezen door bijvoorbeeld hitte, of kou. Ook kan de insuline ‘troebel’ zijn, waardoor de dosering niet goed zijn werk kan doen. In het laatste geval dien je de insulineampul/pen eerst heen en weer te schudden zodat deze weer egaal wordt.  Check in ieder geval altijd even je insuline, alvorens je deze spuit.

Pas de 10-seconden regel toe

Pas altijd de 10-seconden regel toe bij het insuline spuiten. Zéker bij grotere doseringen. Zorg dat, wanneer de naald geinjecteerd is, je deze minstens 10 seconden op deze plek stilhoudt. Zo geef je de pen en de naald de tijd om alle insuline toe te dienen, en mis je geen eenheden. Wel zo belangrijk, als je hypers wil voorkomen!

Wissel injectieplekken af

Het is belangrijk om bij het insuline spuiten je injectieplekken af te wisselen. Wanneer je namelijk continue op dezelfde plek injecteert, dan kan dit lipohypertrofie veroorzaken. Hierdoor ontstaan er bultjes onder de huid die ervoor kunnen zorgen dat de insuline minder goed wordt opgenomen (insulineresistentie), wat de kans op een hyper vergroot.

Het afwisselen van injectieplekken kun je het beste doen door er een gewoonte van te maken. Bijvoorbeeld door per injectie of dagelijks een over te gaan op een nieuw gedeelte:

  • Linkerzij
  • Links van je navel
  • Rechts van je navel
  • Rechterzij
  • Linker bovenbeen
  • Rechter bovenbeen
  • Linker bil
  • Rechter bil

Kijk bij het injecteren altijd uit dat je niet in een spier doseert (tenzij bewust). Dit kan er namelijk voor zorgen dat de dosering veel sneller en effectiever werkt, waardoor er een ongeplande hypo op de loer ligt!

Timing

Bij een goede injectietechniek ontkom je niet aan de timing van je dosering. Door rekening te houden met hoe snel jouw insuline actief wordt en piekt, kun dit afstemmen op jouw maaltijd. Dit wordt ook wel de ‘pre-bolus’ techniek genoemd, waarover je hier meer kunt lezen. 

Tot slot

Het mag duidelijk zijn dat er veel manieren zijn om een hypo of hyper te krijgen wanneer je geen aandacht besteed aan het doseren van insuline. Hierboven vind je de belangrijkste tips om de kans op hypo’s of hypers te verkleinen. Maar er zijn nog zoveel meer tips met betrekking tot insuline spuiten, dat het meer dan waard is om even naar de meest recentelijke wetenschappelijke adviezen hiervoor te kijken. 

Heb jij nog tips met betrekking tot het doseren van insuline om hypo’s en hypers te voorkomen?